Diagnose van coeliakie (glutenintolerantie)

Veel mensen hebben last van buikpijn en diarree. Wie vaak met deze klachten kampt, moet de symptomen beslist serieus nemen en naar de dokter gaan. Alleen een dokter kan coeliakie vaststellen. In geen geval mogen de getroffenen op eigen houtje hun voeding wijzigen op grond van vermoedens, als de diagnose niet is bevestigd. Dit kan hen meer kwaad dan goed doen.

Bloedonderzoek bij vermoeden van glutenintolerantie

De eerste stap van de arts bij een vermoeden van coeliakie is een bloedonderzoek. Degenen die hun dieet al hebben gewijzigd voordat het bloedmonster op verdenking wordt genomen, krijgen een vervalst resultaat. Het is mogelijk dat de antilichamen in het bloed onder de bepalingsdrempel liggen. In dit geval heeft de dokter geen kans om de juiste diagnose te stellen.
Indien het bloedonderzoek typische antilichamen (weefseltransglutaminase IgA-antilichamen of endomysium IgA-antilichamen) in verhoogde concentratie oplevert, wordt een biopsie van de dunne darm verricht.

Tweede stap in de opsporing van coeliakie: biopsie van de dunne darm

De biopsie wordt gedaan met een gastroscopie. Een klein stukje van het slijmvlies van de dunne darm wordt uitgestanst en microscopisch onderzocht. Op deze microscopische beelden is duidelijk te zien of de dunne darm ontstoken is en of de darmvlokken zijn teruggevallen - afhankelijk van de mate van beschadiging van de darmvlokken worden zij ingedeeld volgens de zogenaamde Marsh-criteria. De patholoog Michael N. Marsh heeft deze categorieën gedefinieerd. Ze variëren van Marsh type 0 (helemaal geen afwijkingen) tot Marsh type 3c, een volledig afgeplat slijmvliesoppervlak.

Nogmaals, tot het moment van de biopsie is het noodzakelijk dat de getroffenen ook een glutenbevattend dieet volgen. In de meeste gevallen herstelt het slijmvlies van de dunne darm zich snel. Het is mogelijk dat de patholoog de beschadigde darmwand niet kan aantonen bij een coeliakiepatiënt die reeds een glutenvrij dieet volgt.

Onnodige diagnostische procedures voor coeliakie

Kinderen worden in uitzonderlijke gevallen van de biopsie gespaard als het uiterlijk en de symptomen duidelijk zijn en de specifieke antilichamen ten minste 10 maal de bovengrens bedragen.

Een genetische test kan coeliakie niet vaststellen, alleen uitsluiten: Wie aan coeliakie lijdt, heeft een specifieke genvariant, HLA-DQ2 of HLA-DQ8. Afgezien van coeliakiepatiënten heeft echter ongeveer 25% van de bevolking deze genvariant. Een genetische test kan dus het resultaat opleveren dat een patiënt drager is van HLA-DQ2 of HLA-DQ8 en dus de genetische voorwaarde heeft om coeliakie te ontwikkelen. Een dergelijke uitslag zegt echter niets over de vraag of de getroffen persoon daadwerkelijk coeliakie heeft. Omgekeerd betekent dit dat een genetische test coeliakie heel goed kan uitsluiten: Namelijk als daaruit blijkt dat de patiënt noch drager is van HLA-DQ2, noch van HLA-DQ8. Dan zijn de genetische voorwaarden voor coeliakie (glutenintolerantie) niet gegeven.

Onbetrouwbare diagnostische procedures zijn snelle tests, die geacht worden duidelijkheid te verschaffen wanneer voedselintoleranties worden vermoed, en speeksel- en ontlastingstests.

De volgende pagina's horen ook bij dit artikel:

Wat is coeliakie (glutenintolerantie)?

Symptomen en bijkomende ziekten van coeliakie (glutenintolerantie)

Therapie en behandeling van coeliakie (glutenintolerantie)